Interview door Carel Goseling
Tony Bloem – geboren in Scheveningen 1961 – is doof geboren. Zijn ouders waren beide doof. Het zat al in de familie, zowel van vaders als moeders kant. Zijn vader en opa waren zelfstandige schoenmakers op Terschelling. Later trok zijn vader naar Den Haag. Tony woont nog steeds in de regio; Rijswijk. Samen met zijn vrouw Jeantine (eveneens doof) en zijn twee dochters. Die hebben echter geen probleem met horen maar beheersen Gebarentaal.
Tony ging bij het doveninstituut Effatha in Voorburg naar de kleuter- en basisschool. Daarna kwam de MAVO – toen het hoogst haalbare onderwijs voor doven – waar hij na vijf jaar met een diploma van af kwam. Tony stapte over naar de MTS, ging bouwkunde studeren.
Begin jaren tachtig kwam er meer aandacht voor doven en hun positie in de samenleving. Er ontstond een soort emancipatiegolf die erop gericht was de doven met hun eigen cultuur en taal een plek te geven in de maatschappij.
Tony werd daar ‘ingezogen’ door een stageproject voor de MTS. Hij wilde die stage bij de Deltawerken doen. De schooldirectie zei echter ‘nee’ omdat het door Tony als dove student te onveilig zou zijn. 'Ik ben met de school gestopt en heb me gericht op de emancipatie van doven', aldus Tony.
Tony had echter geen inkomen dus startte hij met lessen gebarentaal voor horenden. Door de emancipatie van doven werd gebarentaal niet langer gezien als onvolwaardig. 'In 1984 ben ik begonnen. Er waren veel horenden die het leuk vonden gebarentaal te leren. Soms in verband met een doof kind, een doof familielid of een dove collega. Daarmee wilden ze kunnen communiceren. Anderen vonden het gewoon leuk een taalcursus te volgen.'
Het succes zette Tony aan het denken. Er was helemaal geen visueel materiaal over gebarentaal. Studenten moesten alles onthouden. Het huiswerk bestond uit herhaaloefeningen. Een video was destijds nog onbetaalbaar.
'Ruud Janssen kende ik al. Hij volgde een opleiding grafisch ontwerpen aan de kunstacademie en tijdens zijn afstudeerproject, eind jaren '70, heeft hij de handen van mijn vader gefotografeerd om het handalfabet fotografisch vast te leggen. Een aantal van deze foto's zijn toen, met een verdere serie portretten van doven met gebaren, opgenomen in een kalender.' Ruud was ook bezig voor het Jaar van de gehandicapten in 1981 en maakte daarvoor een portret van mijn familie.
Het kalenderproject werd een succes. Ruud en Bea Visser, de dove entrepreneur, kwamen bij Sonja Barend die toen een veelbekeken tv-programma had. 'Doven kregen veel exposure', aldus Tony. 'Ik was toen met vrienden al bezig om kleine filmpjes te maken'. Op aanraden van Ruud stapte Tony naar het Haags Filmhuis.
Daar leerde Tony hoe je een film moest maken. Hij leerde verhalen schrijven, scripts maken, monteren. 'Het denken in beelden.' Het resultaat was de zwart-wit film 'Koffie' op 16 mm. Juist in deze periode kwam super 8 millimeter in zwang en dat maakte het allemaal nog veel leuker. 'Ik hield van films. Ik vond het zo mooi om verhalen door te geven. Gebarentaal via de film de wereld in te brengen.'
In 1983 was er een Nationaal Congres van Doven met als thema de toegankelijkheid in de samenleving. Ruud was op dat moment bezig met het maken van een serie portretten van dove mensen 'Een blik op de dovenwereld' en hoe zij op hun manieren met mogelijkheden en beperkingen in de samenleving meedoen. De twee films waren prachtig op het congres ontvangen. De film
‘Koffie’
is nu via Vimeo.com op internet nog te zien.
Ruud was in 1985 in contact met de Dovenraad over het maken van een boekje over dove mensen in de samenleving. Tony zat in de redactie. Beiden hadden het gevoel dat er meer gedaan moest worden voor de doven en hun gebarentaal. Met name de gebarentaal moest gepromoot worden. 'Mensen vonden gebarentaal leuk. Ons idee was dat als die taal bekender werd in de samenleving, toegankelijker ook, de discriminatie van doven zou afnemen', aldus Tony.
Als grafisch ontwerper wilde Ruud visueel iets doen. Gebarentaal is visueel. Visuele communicatie is het hoofddoel van gebarentaal. Grafisch materiaal waarin dat wordt aangegeven, was er echter niet. 'Ruud was visueel erg gemotiveerd. Ik was van de emancipatie die ook oog heeft voor goede vormgeving. Wij wilden een grote acceptatie bereiken. Tot dan toe werkte ik met stencils. Maar dat was niet mooi. Toen hebben we een vrolijke poster gemaakt van het handalfabet. Dat was totaal nieuw. Nergens ter wereld werden gebaren zo mooi vormgegeven.'
In Amsterdam, aan de Universiteit van Amsterdam en bij het NSDSK (Nederlandse Stichting voor het dove en slechthorende kind), was men in deze periode bezig met gebarentaalonderzoek. Men wilde de gebaren ook in boekvorm vervatten; een soort gebarenwoordenboek. Ruud en Tony wilden hier graag bij samenwerken. Tony nu: 'Er was geen vertrouwen. Terwijl het geld in principe er wel was, we hadden zelf extra geld geregeld! Ik kon het niet geloven. Het was een perfect project waar jaren werk voor ons in zat.'
Extra handicap: de Dovenraad stond niet achter Ruud en Tony ook al had men dezelfde doelen. Bij de Dovenraad was men met name wantrouwend als er horenden (zoals Ruud) bij betrokken waren. Volgens de raad wilden horenden zich altijd overal mee bemoeien. 'En ze bleven star in die houding', verklaart Tony.
Uiteindelijk besloten Ruud en Tony samen verder te gaan met de Stichting Vi-taal (visuele taal). Als ‘dank’ werd Tony bij de Dovenraad de deur gewezen. 'Ze zagen het visuele beeld niet. Ze waren vooral gericht op emancipatie door middel van de wetgeving, tolken, een teksttelefoon. Gebarentaal zagen ze niet als een instrument voor emancipatie. Ze wisten ook niets van gebarentaal.'
Naast Vi-taal ging Tony door met lessen geven in gebarentaal. In 1987 kwamen Ruud en Tony met de eerste tweetalige kinderboeken: boeken in Gebarentaal en Nederlands voor doven en horenden. De boeken werden tijdens een enorme happening in de nieuwe bibliotheek van Rotterdam onder grote media-aandacht gepresenteerd. 'Heel Nederland kon ons zien. Kennis nemen van onze visie. Dat was de Dovenraad nog nooit gelukt. Daar waren ze alleen bezig met problemen. Ik hoopte dat ze positief zouden reageren maar dat gebeurde niet.'
Vi-taal ontwikkelde heel veel leuke projecten, vertelt Tony. Een mijlpaal noemt hij het boek Gebarentaal dat in 1993 uitkwam. 'Tot die tijd was er wel veel onderzoek naar Gebarentaal gedaan maar dat was nooit toegankelijk gemaakt voor brede publiek. Wij hebben gebarentaal toegankelijk gemaakt waardoor men, doof en horend, gebarentaal begrijpt en serieus gaat nemen. Gebarentaal is een echte taal. Niet maar wat wapperen met je handen. We behandelen alles tussen brabbelen in gebaren van baby’s en poëzie in Gebarentaal door dove poëten.'
'Gebarentaal heeft erg veel overeenkomsten met andere talen. Het enige verschil is dat de ene taal méér kijktaal is dan de andere. Voor de rest is het hetzelfde qua taalkundige begrippen, dialecten etcetera. Dit boek gaf ons ook de gelegenheid onze kennis van de gebarentaal en de kwaliteit te laten zien in de visuele vormgeving. We wilden gebarentaal tot uiting brengen. Omzetten van 4D naar 2D. Maar hoe geef je dat vorm? Hoe leg je beweging vast?'
Ruud, Tony en grafisch ontwerper Albert van de Ven, die vanaf het begin aan Vi-taal verbonden was, ploeterden eindeloos met goede grafische weergave van ruimtelijke en bewegelijke taal, met gebogen strips om vormen te testen, met modellen en fotografie. Het resultaat was er naar. Ze wonnen met het boek, waar samen met Liesbeth Koenen die de tekst verzorgde, de Eureka!prijs voor het beste populair wetenschappelijke boek. In de dovengemeenschap was er echter weinig aandacht. Tony: 'Dat was verrassend. Een boekuitgave is blijkbaar toch een barrière voor doven.'
De tweetalige theaterproductie King Kong in Klein Carré in 1996 vormde een ander hoogtepunt. 'Het Parool meldde het op de voorpagina en ook kwam het in het 20.00 uur Journaal. Dat was nog nooit gebeurd. Eindelijk was er een voorstelling waar doven én horenden heen konden. We kregen enorm veel publiciteit. We reisden er mee door het land. Het was een prachtig project.'
Daarna werd het volgens Tony echter moeilijker. Voor nieuwe projecten was geen geld. Soms begon Vi-taal eraan zonder financiering. Tony: 'Wij wilden structurele subsidie van OC&W. Dan hoefden we niets steeds geld te gaan zoeken en hadden we meer tijd voor ideeën en projecten. Ruud heeft er enorm aan getrokken. De Raad voor de Cultuur gaf een positief advies! Maar uiteindelijk zei het ministerie om de een of andere reden toch ‘nee’. We hadden hele goede ideeën maar een te zwakke financiële basis zonder structurele subsidie'
Tony stond op een kruispunt: zo doorgaan zonder solide inkomen en maar afwachten of er een succesvol project zou opduiken, of vast werk gaan zoeken en daarnaast voor Vi-taal actief blijven. 'Ik had verantwoordelijkheid voor mijn vrouw en kinderen. Mijn vrouw had wel een baan maar ik had alleen bijstand. Dat was erg weinig.'
Tony koos er dus voor ‘vast’ werk te gaan zoeken. Dat vond hij als leraar gebarentaal aan de Hogeschool in Utrecht. In 1999 stapte hij formeel uit Vi-taal. Ruud en Albert van de Ven (tekenaar/ontwerper, in 2006 overleden) gingen door. Tony’s vertrek leidde tot veel discussie. Tot een echte breuk kwam het echter niet. Op projectbasis is Tony nog altijd bij Vi-taal betrokken, zeker als het om boeken, dvd’s of theater gaat. Daarnaast heeft Tony een eigen bedrijf Handsup en is hij betrokken bij Deaf in the Picture, een filmfestival van en over doven in Amsterdam.
De emancipatie van doven en gebarentaal is nog altijd Tony’s drijfveer. Bij Deaf in the picture is de helft van het publiek horend. 'Dat wilde ik bereiken. Horenden stimuleren te komen. En dat is gelukt. Dit was en blijft een doelstelling van Vi-taal. Succes voor Vi-taal was mijn ideaalbeeld.'
De emancipatie is volgens Tony nog lang niet afgerond. 'Er is wel veel verworven. We zijn zeker een stuk vooruit gegaan. Vooral bij de acceptatie van de gebarentaal. Daar heeft Vi-taal een belangrijke bijdrage aan geleverd. Het is nu een aspect van de Nederlandse cultuur.'
Maar er is meer. Aan de Hogeschool Utrecht heeft Tony nu elk jaar 80 tot 100 nieuwe studenten. Daarnaast kiezen steeds meer studenten gebarentaal als bijvak: dit jaar al meer dan 150. 'Dat is een heel positieve ontwikkeling', aldus Tony.
Heel blij is hij ook over het feit dat hij als gastdocent aan het Erasmus medisch centrum eerste jaars studenten medicijnen wegwijs mag maken in de wereld van de doven. 'Doofheid is niet medisch op te lossen. Doven zijn ook niet fysiek beperkt. Ze hebben hun eigen cultuur, eigen samenleving. Als ze zich moeten aanpassen aan de samenleving van de horenden verlaagt dat hun eigen waarde.'
Als ideaal ziet Tony een wereld waarin er geen communicatiebarrière meer is tussen doven en horenden. 'Natuurlijk hoeft niet iedereen te kunnen gebaren. Maar wel dat iedereen met doven kan omgaan. Een paar jaar terug was ik in Rochester, New York. Daar is een technische universiteit met een grote afdeling voor dove studenten. Al 45 jaar.'
'Iedereen in die stad kent iets van gebarentaal. Toen ik een auto ging huren en de dame achter de balie zag dat ik doof was begon ze meteen met gebaren. De buschauffeur ook. In het Kodakmuseum tikte een medewerker mij op de schouder. Dat kan bij doven. In zo’n stad voel je dat ze beetje bekend zijn met doven en er mee kunnen omgaan.'
'Daar wil ik hier ook naar toe. Dat is mijn missie. Dat is mijn werk. Ik word nu teamleider aan de Hogeschool. Dan krijg ik meer kans mijn idealen uit te voeren. Ik krijg invloed op het beleid. Ik wil het Instituut Gebarentaal en Dovenstudies daar verder ontwikkelen. De kansen van de studenten in de samenleving vergroten.'
'Bij het VN Verdrag van de rechten voor de mens zit nu een hoofdstuk rechten voor gehandicapten. Nederland neemt dat medio 2016 over in een wet. Dat verhoogt de kans op integratie van doven in de samenleving.'
En Vi-taal? 'Ik weet niet wat de toekomst brengt. Het filmmateriaal van Vi-taal is grotendeels op www.haagsekunstgrepen.nl te zien. Ik wil daar graag aan meewerken. Gebarentaal moet vrij zijn, moet kunnen groeien, zijn wat het wil zijn. Ondanks ons boek Gebarentaal worden wij nog steeds niet voor vol aangezien. Ruud en ik waren toen zoals Van Kooten en De Bie: de vrije jongens in de gebarentaal.'
Interview door Carel Goseling
Ruud Janssen rolde als het ware bij toeval de wereld van doven en hun gebarentaal binnen. Sterker nog; toen hij ermee in aanraking kwam bestond gebarentaal officieel niet. Dat kreeg Ruud zelfs letterlijk te horen van een directeur van een doveninstituut. Doven moesten, zo was toen de mening, gewoon leren praten. Dat standpunt verwonderde Ruud. Zodanig zelfs dat deze verwondering de basis werd voor al zijn latere activiteiten.
Ruud studeerde grafische en typografische vormgeving aan de Koninklijke Academie voor de Beeldende Kunsten in Den Haag. Het was hier dat hij de opdracht kreeg handen te fotograferen. Hij wilde er een serie van maken. Als onderwerp gebruikte Ruud de toen in zwang zijnde beelden van Indianen die met hun handen spraken. Na enige geëxperimenteer besloot Ruud ervan af te zien. In plaats daarvan legde hij contact met een doveninstituut in Voorburg, Effatha. Er volgde een besliste afwijzing met de boodschap: 'Ga maar weer naar huis, gebarentaal bestaat niet!' aldus de directeur. Hij kreeg geen toestemming binnen het pand opnamen te maken. 'Maar ik kreeg wel contact met de begeleiders van de kinderen. Die kwamen om 16.00 uur naar buiten en daar mocht ik foto’s maken.
Het was 1977 of 1978,' herinnert Ruud zich. 'Gebarentaal was toen geen onderwerp. Wat ik wilde doen was heel ongebruikelijk. Het woord handalfabet bestond ook niet. Zelfs niet in de Dikke van Dale. Daar spraken ze toen over 'vingertaal' en 'vingerspraak' als het handalfabet werd bedoeld. Eigenlijk is dit het begin geweest van mijn zoektocht. Ik wist er niets van af en moest heel voorzichtig mijn weg zoeken. En liep soms tegen een muur op. Er was veel onduidelijkheid. Er werd wel gesproken over 'ondersteunende gebaren', 'natuurlijke gebaren' of 'gebarensysteem', dat soort synoniemen. Maar het begrip Nederlandse Gebarentaal gebruikte nog niemand.’
Deze situatie betekende een enorme boost voor Ruuds belangstelling en interesse. Hij besloot af te studeren op het onderwerp gebarentaal. En na de foto-opdracht afgerond te hebben, ging Ruud ermee langs bij de directeur van Effatha, de heer Van der Have. Toen deze de foto's zag, bood hij zijn excuses aan voor zijn eerdere reactie. Hij kocht ze aan en de foto's hingen nog jaren in de aula van het instituut.
Effatha vroeg Ruud meteen om een folder te maken die bedoeld was om donateurs over de streep te trekken. Drukker van Effatha was Uleman uit Den Haag. Die maakte jaarlijks een kalender voor zijn klanten. Hij vroeg deze keer Ruud om een ontwerp voor de kalender te maken. Vlak voordat hij ging slapen kreeg Ruud een lumineuze inval: een dovenkalender, anders gezegd: een gebarenkalender. Bij Uleman vonden ze het apart en leuk tegelijk. De kalender
(bekijk: pdf)
werd een enorm succes. Openbare bibliotheken hingen hem op en de VN kocht er een flink aantal voor hun kantoor in Oostenrijk.
Doven kwamen inmiddels voorzichtig uit de kast. 'Ik begon in die periode. Dat was een heel interessante ontwikkeling', aldus Ruud. 'Tot op dat moment bestond er geen gebarentaal en nu ineens werd gebarentaal een taal.' Ruud kreeg contact met de Stichting Nederlandse Dovenraad, en met name met
Bea Visser
, destijds het gezicht van die raad voor de buitenwereld. Het kalenderproject werd door de raad geadopteerd. Er kwam ook het logo op van het Internationaal jaar van gehandicapten 1981.
De kalender bevatte Ruud's foto's van het handalfabet. Zijn interesse voor visuele vormgeving – inclusief letterontwerpen – speelde daarbij ook een rol. Hij zocht dus iemand die het handalfabet beheerste en een fotogenieke hand had. In Groningen, op het doveninstituut Guyot, had men een lange traditie met het handalfabet. Zo ontstond contact met de heer Bloem, de vader van Ruuds latere compagnon Tony.
In het boek International Sign Language of the Deaf, een boek uit 1975 dat een soort Esperanto van de gebarentaal etaleerde, stond een handalfabet. Ruud: 'Dat werkte niet. Nederland had een heel ander alfabet. En in Nederland bestonden er geen foto’s van een abc. Ik heb dat boek dus als uitgangspunt genomen. In Groningen hadden ze alleen tekeningen. Bovendien bleken de handstanden in Groningen af te wijken van die elders in Nederland. Er was niet één Nederlands alfabet. Ik moest me heel voorzichtig opstellen. Ik heb de proefopnamen met doven besproken en van commentaar laten voorzien. Het was allemaal een heel proces. Er had nog nooit iemand zó naar een hand gekeken.'
Toen de kalender, inclusief het handalfabet, klaar was en er een artikel over in de Haagsche Courant verscheen, werd Ruud uitgenodigd bij Sonja’s Goed Nieuws Show; een programma dat 3 miljoen kijkers trok. Ruud schoof samen met Bea bij Sonja Barend aan tafel. Het gesprek werd vertaald naar gebarentaal door Annie Kamerling en de kijkers thuis konden de gebarentolk in een zogenaamde 'gebarenpostzegel' zien. Voor het eerst konden dove mensen op televisie een live programma volgen. 'Dat had erg veel impact toen.
Ik kreeg de opdracht om de uitgave En Verder te maken voor de commissie van het Internationaal jaar van Gehandicapten. Bovendien ontwikkelde ik de map Zes portretten
(bekijk: pdf)
, ook in het kader van Internationaal Jaar van Gehandicapten (1981). Daardoor leerde ik de héle familie Bloem kennen. Doven kregen ineens heel veel aandacht. En ik werd steeds nieuwsgieriger. Ik ging steeds meer nadenken over taal. Wat is dat eigenlijk? Ik keek naar gebarentaal en kreeg daar ook een heel andere kijk op. Ik wilde er meer mee gaan doen. Zoals ik later wel eens zei: je bedenkt het niet, je vindt het.'
In deze tijd zag Ruud een voorstelling van het Werkteater uit Amsterdam op het Haagse Malieveld met vernieuwend toneel over criminaliteit, ziekte en dood. Het bracht Ruud op de gedachte om dit gezelschap in aanraking te brengen met doven en gebarentaal. Zo zou positieve aandacht kunnen ontstaan voor deze communicatieve handicap. Er ontstond contact met Daria Mohr van het Werkteater. Zij was snel overtuigd. Ruud bracht een groepje doven bij elkaar. Acteur Joop Admiraal, verbonden aan het Werkteater, voerde een gesprek met hen. Dat werd door Daria opgenomen op video. Het werd een opname van een bijzonder contact tussen een horende en zes doven. Uit deze ervaring ontstond een heel intensieve samenwerking tussen Ruud en Daria die vijftien jaar zou duren en talloze projecten omvatte. Ruud over de relatie met Daria: 'Het was een fijne, goede en mooie tijd.'
Ruud had ondertussen het gevoel dat hij een bijdrage wilde leveren aan ‘de ontwikkeling van gebarentaal en daarmee de emancipatie’ van de doven. Hij was ook lid geworden van de Voorlichtingscommissie van de Dovenraad. Hij stichtte zijn eigen ontwerpbureau Vormentaal. Ik voelde iets met taal. Het einde was nog lang niet in zicht. Er was nog veel te bedenken en te ontdekken.'
'Ik was voor mezelf bezig met projecten. Ik ben tenslotte een creatieveling. De emancipatie van de doven was in volle gang. Op de Universiteit van Amsterdam en de Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind was men begonnen met onderzoek naar gebarentaal. De Universiteit van Amsterdam werkte aan een inventarisatie van gebaren in Nederland. De roep om een ‘woordenboek’ werd luid. Mij leek dat een interressant project om met een groep doven aan mee te werken om met name een visuele bijdrage te leveren. Wij ontwikkelden een concept en brachten zelfs geld mee. We werden echter afgewezen. Ik begreep niet waarom.'
'Tony Bloem kende ik inmiddels via zijn vader en ook via commissies van de Dovenraad. Hij had erg veel interesse in wat ik deed. En ik ook in zijn activiteiten. Het klikte meteen. Ongemerkt was ik een deel van de emancipatie van de doven geworden. Tegelijk zag ik dat doven veelal hetzelfde probleem hadden als culturele minderheden. Ze moesten zich een plek veroveren zodat ze ook een gelijkwaardige behandeling zouden krijgen. Het verwijt was altijd ‘ja, maar ze hebben een taalachterstand’. In welke taal dan? Met dat woordenboek is het uiteindelijk niets geworden. Maar die ervaring deed mij wel besluiten om in 1986 Vi-taal op te zetten. We startten in eerste instantie in een slooppand, dat we voor een tientje in de maand konden huren en een jaar later gingen we naar de Stationsweg waar we nog steeds zitten. Wethouder Constant Martini heeft het pand in februari 1989 officieel geopend.'
Ruud wilde Vi-taal persé met Tony opzetten. Dat bleek een goede combinatie want hun uitgangspunten waren de bewustwording van doven en de ontwikkeling van gebarentaal. Het pand aan de Stationsweg had ook een mooie etalage naar de straatkant, dat was de aanleiding om daar de Gebarenwinkel in te richten. Het werd, tot op de dag van vandaag, een platform voor voorlichting en discussie over gebarentaal.
De naam Vi-taal ontstond na lange discussies. Vitaal vond Ruud te veel een etiket voor een fitnessstudio. Toen Tony echter een gebaar maakte van kijken en taal en zo als het ware de naam visueel uitbeelde was Ruud overtuigd van de kracht en de stijl die het woord uitstraalde. Weliswaar kwam er een streepje tussen Vi en taal maar het woord werd de ‘vertaling’ van visuele taal, hetgeen gebarentaal feitelijk is.
Vanaf het begin was grafisch ontwerper Albert van de Ven betrokken bij het ontwerpbureau. De mannen verzamelden een groepje doven om zich heen waarvan de samenstelling periodiek wijzigde. Er werd voortdurend overlegd over projecten en ideeën ten behoeve van doven en de gebarentaal. Het nieuwe bureau was een nieuw concept in de dovenwereld waar doven en horenden gelijkwaardig met elkaar samenwerkten. Vreemd genoeg werd dat met argwaan gevolgd vanuit de traditionele dovengemeenschap. 'Maar ik was helemaal geen inbreker in andermans cultuur. Ik wilde interessante projecten doen en aanjager zijn voor nieuwe ontwikkelingen in de dovenwereld.'
Als ‘indringers’ of ‘rebellen’ zagen Ruud en zijn kompanen zich allerminst. 'We waren erg actief, dat wel. Maar de deur stond altijd open. Nog steeds trouwens. Wij waren eerder pioniers in het terrein van de gebarentaal. En we hadden het niet makkelijk. Maar dat is wat bij pionieren hoort.'
Vi-taal draaide op inkomsten uit opdrachten. Verder werkte iedereen er met behoud van uitkering. Als eerste grote project van Vi-taal staat een wereldprimeur genoteerd: het uitbrengen van de eerste tweetalige kinderboeken in Nederland. Ruud: 'De vlag op de top van de berg.' Het ging om oorspronkelijk Noors uitgaven die via uitgeverij Leopold vanuit Denemarken in Nederland terecht kwamen. Alleen wilde Vi-taal de aanpak grondig veranderen. Er moest echte gebarentaal gebruikt worden in plaats van Nederlands met ondersteunende gebaren. De Noorse boeken waren oorspronkelijk eentalig en Vi-taal koos voor een tweetalige aanpak. Deze tweetalige benadering is de basis gebleven van alle projecten die Vi-taal heeft ontwikkeld.
Uitgeverij Leopold in Den Haag was akkoord. Er moest alleen geld bij het project. Ruud ging op speurtocht naar subsidie. 'Een doorbraak', meent Ruud nu. 'We konden piketpalen slaan en kwamen zo steeds een streepje verder. Vergeet niet, nu is het woord gebarentaal heel gewoon, toen niet. Het was een voortdurend gevecht om erkenning.'
De relatie met de traditionele dovengemeenschap bleef echter problematisch. Vi-taal werd daar nog steeds niet gezien als een partner waarmee zaken te doen viel. Er was wel waardering maar daar bleef het ook bij. Opdrachten gingen naar anderen. Ruud: 'Misschien zagen ze ons ook wel als een bedreiging. Wij liepen voorop. En we waren de Nederlandse Gebarentaal aan het promoten. We zetten het Nederlands en Nederlandse Gebarentaal gelijkwaardig naast elkaar. We keken verder en kweekten steeds meer begrip voor gebarentaal. Deze ontwikkeling was wereldwijd aan de gang en wij konden ons steentje daaraan bijdragen.'
Ruud bestempelt zichzelf en zijn medestanders als ‘vrije jongens’ die uit diverse hoeken ook veel steun kregen. 'Anders was het ook niet mogelijk geweest om al die projecten te realiseren.' Jaarlijks ontwikkelde Vi-taal wel een groot project dat nationaal de aandacht trok. De onderneming kende een gestage groei. In 1998 kwam de omslag. Na twaalf jaar ploeteren wilden de mensen in Vi-taal een steviger basis. In 1996 was subsidie bij het rijk aangevraagd. De Raad voor Cultuur moest daarover oordelen. Er kwam een positief advies van de Raad, nieuws dat de media haalde en Ruud een meter de lucht in deed springen van blijdschap. Met het rijksgeld zou er meer structureel gewerkt kunnen worden over perioden van minimaal vier jaar.
De vreugde was echter van korte duur. In 1998 liet het ministerie van OC&W Vi-taal weten dat men
het advies van de Raad voor Cultuur
negeerde. Er kwam geen cent subsidie. Een duidelijke reden werd nooit gegeven. Het nieuws sloeg in als een bom bij Vi-taal. Gelukkig had Vi-taal nog een aantal opdrachten in het vooruitzicht, zoals een videoprogramma over de introductie van de euro en de ontwikkeling van het tolken met de beeldtelefoon.
Zelf overviel hem de gedachte er mee te stoppen. Van de andere kant vond hij dat Vi-taal op de goede weg was. 'Het is zo ontzettend interessant om met gebarentaal bezig te zijn. En kunnen pionieren is een luxe. Er is geen grotere uitdaging dan dingen te ontwikkelen. Dan neem je problemen op de koop toe.'
Terugkijkend constateert Ruud dat er heel veel is gebeurd en dat er ook heel veel successen zijn geboekt. De theatervoorstelling 'King Kong in Klein Carré', de Eurakaprijs voor het boek 'Gebarentaal – De taal van doven in Nederland', de tentoonstelling 'Kijk!Taal' in het Universiteits Museum Utrecht, enzovoort. 'We hebben bijgedragen om de Nederlandse Gebarentaal op de kaart te zetten. Dat is allemaal op eigen kracht gedaan. We hebben een positieve bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de gebarentaal en daardoor ook aan de emancipatie van de doven. Maar het is nog steeds knokken. Ik heb echter een heel positief gevoel over verleden, heden en toekomst. De doven zijn er nog lang niet als je kijkt naar integratie en participatie in de samenleving. Ze blijven het erg lastig hebben, zelfs in dit tijdperk van communicatie.'
Hetgeen Vi-taal aan ideeën en projecten heeft voortgebracht is inmiddels via de website www.vitaaldenhaag.org te zien. En ruim een zestigtal video's zijn op www.haagsekunstgrepen.nl te bekijken. Ruud heeft echter nog plannen en wensen genoeg. 'Erken gebarentaal eens. Men is er al zo’n 20 jaar mee bezig in dit land. Daarmee zou je ouders van dove kinderen, maar ook die kinderen zelf een enorme dienst bewijzen.'
In 1995 schreef Liesbeth Koenen dit interview met Tony Bloem speciaal voor de subsidieaanvraag die Vi-taal bij het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen indiende.
Tony Bloem droomt en denkt in gebarentaal. Het is dan ook echt zijn moedertaal: vrijwel zijn hele familie is doof. Maar tegelijk heeft Bloem een uitzonderlijk goede kennis van het Nederlands. De Nederlandse cultuur heeft doven een hoop te bieden vindt hij, meer dan de meesten in de gaten hebben. Dus zodra hij maar even Kan, treedt hij op als intermediair tussen de twee culturen.
‘Ik herinner me dat er zo’n clubje jongens stond te giechelen, en dat ik werd uitgelachen omdat ik niet wist wat “tieten” waren. Dat soort woorden, en vloeken, heb ik geleerd van een vriendje uit de buurt. Net als ik was hij een beetje een buitenbeentje. Ik ging naar de dovenschool, en mijn klasgenootjes woonden erg verspreid, een heleboel waren zelfs intern. Dat vriendje moest naar een streng-gereformeerde school, die ook verder weg lag. We zijn tien jaar lang vrienden door dik en dun gebleven, en achteraf denk ik dat hij deur van de horende wereld voor me open heeft gezet.’
Tony Bloem (34) had geluk, vindt hij. Van kleinsafaan had hij iemand die hem liet zien wat er allemaal te halen viel in de horende maatschappij. En dat beviel hem. Bloem wil nog steeds altijd meer weten, meer zien, meer begrijpen van de Nederlandse cultuur.
Maar hij maakt zich zorgen over veel andere doven. ‘Het verschil tussen doof en horend zijn is veel meer dan “jij kunt wel horen” en “ik kan niet horen”’, zegt hij. “Doof-zijn gaat samen met vreemd gedrag. Doven bewegen zich anders in de maatschappij. Ik zie de verschillen in normen en waarden steeds beter. Het houdt me bijvoorbeeld erg bezig waarom andere gehandicapten als groep veel beter voor zichzelf kunnen opkomen. Ik denk dat het alles te maken heeft met gebrek aan informatie. Doven hebben zo’n beperkt zicht, en daardoor kunnen ze de zaken niet goed organiseren. Dat heeft gevolgen.
De dovenwereld heeft de laatste jaren de ene klap na de andere gehad: de Dovenraad is foetsie, de tolkenopleiding ligt stil, Madido - het maatschappelijk werk voor doven - krijgt te weinig steun, en de Docom, een drukkerij van en voor doven, heeft het ook niet gered.’
Maar waarom zoeken doven die broodnodige informatie dan niet op? Wie doof is, is toch niet achterlijk? Waarom verruimen ze hun zicht niet? Bloem heeft daar wel een idee van. We praten en drinken koffie bij Vi-taal, het ontwerpbureau voor visuele communicatie met de bijbehorende Gebarenwinkel in Den Haag, die hij opzette samen met grafisch ontwerper Ruud Janssen, en lachend houdt Bloem zijn koffiebeker omhoog. ’Kijk’, zegt hij, ‘Juliana. Die heb ik nog van vroeger. Alle kinderen op het doveninstituut kregen een beker met haar portret toen ze zoveel jaar koningin was ofzo. Dat is typerend. In die sfeer ging alles. We waren zielige kinderen, afhankelijk van liefdadigheid. Dat paternalisme heeft verstrekkende gevolgen voor mijn hele generatie doven gehad, en ook voor iedereen die ouder is dan ik. Alles wat er nu rondloopt, heeft een bepaalde houding: die van “krijgen, krijgen”. En ze kregen tenslotte ook altijd alles. De mouwen opstropen en zelf eens aanpakken hebben ze niet geleerd. Dat je iets moet doen om iets te krijgen, is ze nooit bijgebracht. Op school niet, maar thuis meestal ook niet. Vergeet niet dat bijna alle dove kinderen horende ouders hebben. Zulke ouders zeggen niet gauw ‘ga jij even brood halen op de hoek’ tegen hun dove kind.’
Bloems ouders zeiden dat wel. Die waren immers zelf doof, net als zijn broertjes en zusje, en nog een heleboel andere familieleden. Nog steeds is Bloem, ook in het gezelschap van horenden, de eerste om de weg te gaan vragen op straat of een pilsje te bestellen in de kroeg. ‘Ik kon altijd al vrij goed spreken’, verklaart hij, ‘daarom was ik als jongetje in staat om mee te doen met de rest. Contact maken is me altijd makkelijk afgegaan. En ik vond het leuk om te lezen.’ Tegen iemand die kan horen, zal Bloem ook nooit alleen gebaren, maar altijd praten. De aanwezige tolk is er alleen om de vragen van de interviewster in gebarentaal om te zetten. De dagelijkse omgang met horenden, het vele lezen, en tegenwoordig ook het maken van vertalingen uit het Nederlands in Nederlandse Gebarentaal hebben van Bloem een uitzondering binnen de dovenwereld gemaakt. Zijn Nederlandse woordenschat is indrukwekkend. Als je hem hoort, valt je - naast het monotone en soms overgearticuleerde dat alle doven bij het spreken eigen is - alleen heel af en toe een foutje op.
Maar hoe komt het nou dat doven meestal niet zo ver komen? Ze hebben toch allemaal heel veel jaren onderwijs in het Nederlands gehad? ‘Ja’, zegt Bloem, ‘maar dat Zijn van die echte “taallessen”. Ze leerden je niet wat je er mee kunt doen in het dagelijks leven. Op scholen had je alleen verantwoorde, saaie boeken, in keurig Nederlands. Het had allemaal zo weinig met de werkelijkheid te maken, met wat er buiten de muren van de school of het internaat gebeurde. Die scholen liggen meestal ook ver van de wereld, in de bossen. En de mijne was ook nog christelijk, zoals de meeste trouwens. Ik kan me herinneren dat ik indertijd Pietje Bell wilde lezen. Dat had ik in de bibliotheek ontdekt, en dat vond ik prachtig. Dat was meer spreektaal, maar dat mocht niet.’
Is dat nu beter? Bloem: ‘Wel een beetje, maar er zit nog geen filosofie of gedachte achter. Er zou meer “zelfredzaamheid” onderwezen moeten worden. Kinderen boodschappen laten doen, een maaltijd laten organiseren, dat soort dingen. Het punt is toch dat horende kinderen opgroeien met gesproken taal, en daar helemaal in leven. Pas daarna maken ze de overstap naar lezen en schrijven. Doven beginnen met geschreven tekst pas Nederlands te leren. En dat is zo lastig. Voor de meeste doven is alles wat met de Nederlandse taal te maken heeft iets dat ver van hun bed staat. Ze gebruiken het voor de meest noodzakelijke behoeften, en dat is het. En het nare is dat ze zelf niet het idee hebben iets te missen, ze dénken dat ze alles weten. Dus gaan ze ook niet op zoek in de horende wereld. Er wordt niet gezocht naar professionalisme, kwaliteit.’
‘En alles blijft altijd “onder ons”. Als doven een probleem hebben, willen ze dat altijd onderling oplossen. Laatst werd ik nog opgebeld of ik op een dovenclub les wilde komen geven in video’s maken, omdat wij met Vi-taal die tweetalige banden met kinderversjes en -verhalen hebben gemaakt. Toen heb ik gezegd: vraag daar nou eens een professionele scenarioschrijver of iets dergelijks voor. Neem er een tolk bij, dan haal je tenminste eens iets binnen van de buitenwereld in de dovenwereld. Later hoorde ik via via dat ze toch weer een dove gevonden hadden. Dat vind ik zo zonde, want er valt daarbuiten zo veel te halen.’
Bloem spreekt bijna lyrisch over de rijkdom van de Nederlandse cultuur. Hij heeft daar zelf toegang toe gekregen, en zijn grote streven nu is die cultuur voor andere doven toegankelijk te maken. Daarom werkt hij bij Vi-taal, ook al is het vaak lastig om in een team van doven en horenden te werken. Bloem: ‘Overleggen kost verschrikkelijk veel tijd. Je moet aldoor checken of je wat de ander zegt wel goed begrepen hebt. En dan gaat het nog niet altijd goed. Het ondermijnt soms je zelfvertrouwen. Dan denk ik dat we het een hebben afgesproken, en dan blijkt dat de anderen iets anders denken.’ Dat is ook waar hij nooit aan zal wennen: dat hij gesprekken niet vanzelf kan volgen, dat er daardoor veel mis gaat. ‘Doven kiezen ook bijna nooit voor praatvakken’, zegt hij. ‘Meestal gaan ze werk doen dat je in je eentje af kan. Het is echt een vicieuze cirkel.’
En die valt alleen te doorbreken als er van beide kanten aan gewerkt wordt. ‘Dat vind ik zo leuk van het werken met Ruud Janssen’, zegt Bloem enthousiast. ’Die heeft dan een idee dat leuk is voor hem als - horende - ontwerper, maar tegelijk ook voor doven. Als we bijvoorbeeld een verjaardagskalender willen maken, dan wordt dat hier iets met veel gebaren en grapjes waarmee de dovencultuur verrijkt wordt. Ruud heeft de functie van dat vriendje van vroeger een beetje overgenomen. Vanaf het moment dat ik hem leerde kennen, en dat was een hele tijd voordat we Vi-taal oprichtten, heeft hij me aangemoedigd en de horende wereld toegankelijk voor me gemaakt. Toen we elkaar nog maar pas ontmoet hadden, vertelde hij me bijvoorbeeld dat het Haagse Filmhuis een budget had voor jongeren die films wilden maken. Daar zou ik zelf nooit opgekomen zijn, maar daardoor heb ik toen Koffie kunnen maken, een film over de dovencultuur. Ik krijg soms te horen dat ik voor de doven moet kiezen, en niet zoveel met Ruud moet doen, maar ik denk eerlijk dat ik juist voor de doven kies door bij Vi-taal te werken.’
Vi-taal vervult in het dagelijks leven allerlei brugfuncties. Daarbij gaat het soms om op het oog eenvoudige dingen, die toch van levensbelang kunnen zijn. Zo wisten Bloem en Janssen Bloems broer met heel veel praten en overreden zover te krijgen dat hij de Kunstacademie ging volgen. Inmiddels wint hij prijzen en exposeert hij zijn meubelontwerpen op grote tentoonstellingen. ‘Zoals zo veel doven had hij alleen een Lts-opleiding’, vertelt Bloem. 'Hij was timmerman, maar op een gegeven moment ging hij zelf schitterende meubels ontwerpen. Maar hij wilde niet eens naar een open dag van de Academie, “omdat zijn taal zo slecht was”. Ook dat is typerend voor doven. Ik heb geprobeerd hem uit te leggen dat zijn Nederlands misschien niet goed was, maar met zijn Nederlandse Gebarentaal is niets mis.’
‘Dat wordt doven ook nog steeds veel te weinig verteld. Omdat gebarentaal zo lang verboden is geweest, hebben doven een heel andere taaldiscipline. Als de gelijkwaardigheid van gesproken en gebarentalen ook in het onderwijs als uitgangspunt werd genomen, dan zou het Nederlands veel minder “eng” worden. Pas de jonge generatie begint wat taalbewuster te worden. Laatst corrigeerde een klein meisje mij: “dat gebaar doe je niet goed, dat moet zo!” Wij werden nooit gecorrigeerd, en in de praktijk wordt gebarentaal ook nog steeds vooral gebruikt om mee te babbelen, om in te kletsen. Hoe je andere dingen kunt aanpakken moeten we nog leren. Zo vertel ik mensen dat je een lezing in gebarentaal kunt oefenen door jezelf op te nemen op de video. Dat is nog zo nieuw. En omdat er geen geschreven variant van gebarentaal is, heb ik zelf een soort systeem om aantekeningen te maken ontwikkeld. Omdat ik hier dagelijks werk, heb ik tenminste ook de gelegenheid dat soort dingen te doen, want het kost ongelooflijk veel tijd.’
‘Maar door het ook voor andere dingen dan dagelijkse gesprekken te gebruiken, kun je het niveau van gebarentaal omhoog brengen. Als ik de culturele rijkdom van het Nederlands zie! Mijn dochtertje Noga van twee kan horen, en die heeft nu al zeker twintig boeken. Zo veel boeken in gebarentaal krijgt een doof kind zijn leven lang niet. Er zijn dan nu voor het eerst een paar tweetalige video’s. Dingen als poëzie, rijmpjes, taalspelletjes, in gebarentaal staat dát allemaal nog in de kinderschoenen. Op een bruiloft horen voor Nederlanders bijvoorbeeld voordrachten en gedichten. Toen mijn broer ging trouwen heb ik dat ook gedaan in gebarentaal. Veel doven doen niet aan Sinterklaas, terwijl dat zo leuk is. Zoiets als Opperlandse Taal- en Letterkunde van Battus kan ik inmiddels beter begrijpen, nu ik bijvoorbeeld Annie M.G. Schmidt vertaald heb, en ik vind dat prachtig.’
Juist grappen en woordspelletjes zijn altijd het lastigst te begrijpen in een vreemde taal. Ze vereisen ook dikwijls een soort ‘cultural literacy’. Bloem: ‘Als ik tegen doven “Even Apeldoorn bellen” zeg, begrijpen ze er niks van. Reclameslogans enzo vind ik zelf heel leuk.’ Bloem volgt de Nederlandstalige cultuur op de voet, zoveel is duidelijk. Zelfs de kreet ‘Busje komt zo’ blijkt gesneden koek voor hem te zijn. Niet omdat hij dat liedje gehoord heeft natuurlijk, maar omdat hij erover gelezen heeft. Hij kan inmiddels ook, zoals hij dat zelf noemt ‘tussen de regels door lezen’. Hij weet dingen als dat “met een zachte g spreken’ betekent dat iemand uit Limburg komt. En doven moeten vaak nog meer tussen de regels door kunnen lezen dan horenden. Letterlijk. Bloem: “De ondertitels via Teletekst van het Journaal en Nova zijn zo beknopt en raar. Er blijft maar zo’n 25 procent over van wat er werkelijk gezegd wordt, en de titels lopen ook niet synchroon met de bijbehorende beelden.’
‘Het gaat iets beter wanneer ondertitels van tevoren gemaakt kunnen worden. Ik keek van de week naar een heel interessante aflevering van De ronde van Witteman, en daar viel het erg mee. Achteraf zag ik ook dat Aukje Bijlsma de ondertiteling gedaan had, en die is zelf slechthorend, dus ze snapt het beter. En dan mogen we nog blij zijn dat er in Nederland niet nagesynchroniseerd wordt, zodat we wel veel buitenlandse dingen een beetje kunnen volgen, want via Teletekst wordt er maar heel weinig ondertiteld. Het gevolg is overigens dat doven meestal meer van de Amazone dan van de Biesbosch weten, zeg ik altijd, en meer van de Amerikaanse dan van de Nederlandse politiek.’
Hoever kun je doordringen in de horende wereld? Wat is er mogelijk? Wat is de echte werkelijkheid? Telkens komt Bloem in zijn overpeinzingen bij die vragen terug. Er zijn nog veel culture clashes. Soms leiden die zelfs tot echt akelige misverstanden. Zo raakt men elkaar in de Nederlandse cultuur niet veel aan. ‘Bij de Marokkanen hier in de buurt zie ik altijd dat dat bij hen heel anders is’, zegt Bloem,’die pakken elkaar voortdurend vast. Ze maken ook meer gebaren bij het praten. Nederlanders schrikken gauw als je ze aanraakt. Doven raken elkaar ook veel aan, al is het maar omdat je op die manier iemand moet “roepen”. Een tijdje terug hoorde ik van een dove man die ergens zat te vissen, toen twee meisjes hem iets vroegen. Hij verstond dat niet, en pakte er een even vast, om beter naar haar lippen te kunnen kijken. Die meisjes zijn zich rotgeschrokken. Ze gingen er zelfs de politie bijhalen, en uiteindelijk heeft een maatschappelik werker moeten uitleggen dat die man geen ouwe viezerik was.’
Wat beleefd en onbeleefd wordt gevonden, wil ook nog wel eens verschillen. Bloem: ‘Het valt mij op dat horenden zich altijd verexcuseren, of bukken als ze tussen twee gebarende doven heenlopen. Maar dat leidt alleen maar af, op die manier onderbreken ze het gesprek juist. Andersom heb ik heel rationeel moeten leren dat een horende je niet aan hoeft te kijken om je te kunnen verstaan. Ik vind oogcontact nog altijd prettiger. Ook zoals nu: ik weet dat een horende kan schrijven en luisteren tegelijk, maar het voelt niet echt aangenaam. Misschien dat je ook zoiets als “gedragskunde” zou moeten onderwijzen. Liefst aan beide zijden. We zijn eigenlijk nog niet eens zo ver dat we goed kunnen formuleren wat de verschillen zijn die er bestaan in de omgang tussen doven en tussen horenden. En een term als “tweetaligheid” vat ook niet alles samen. De zoektocht naar hoe je de dingen kunt verbeteren is nog maar nauwelijks begonnen.
Maar dat is wel de reden dat ik zo veel mogelijk dingen probeer te maken waar zowel doven als horenden iets aan hebben.’
Tot slot een gewetensvraag. Bloems vrouw is net als hij doof, hun oudste kind kan horen; de kleine Noga zal daarom vanzelf tweetalig worden. Maar ze heeft net een zusje gekregen. Pas over een tijdje kan vastgesteld worden of Romi horend of doof is. Wat hoopt Bloem? Hij lacht. ‘Als ik alleen naar mezelf kijk dan ben ik geneigd te denken: het is gemakkelijk en gezellig als we allemaal alleen gebaren. Maar als ik aan de toekomst denk, dan is het voor Romi waarschijnlijk beter om horend te zijn.’